Onze medisch coördinator als vrijwillig verpleegkundige in de woonzorgcentra: “Ik houd mijn hart vast hoe het hierna verder moet”
Op het hoogtepunt van de tweede coronagolf trokken medewerkers van Artsen Zonder Grenzen naar enkele overbelaste woonzorgcentra in België, om op vrijwillige basis in te springen tijdens de shiften die het vermoeide personeel er draaide. Medisch coördinator van België, Maarten Bullens, was één van hen. Als verpleegkundige nam hij een paar van de dagelijkse rondes voor z’n rekening, terwijl hij ook de vrijwilligers en het ‘reguliere’ werk van Artsen Zonder Grenzen in de centra coördineerde. Maarten vertelt over zijn ervaring van toen.
“In september wilden we ons eerdere project in de woonzorgcentra afronden in België. We hadden iedereen die er nood aan had een opleiding kunnen geven, er waren ook mobiele teams op het terrein van de overheid. Kort daarna kwam de tweede golf en we kregen meteen aanvragen om te helpen in de woonzorgcentra zelf. Een hele verandering met de steun die we in de eerste golf hadden gegeven: toen spitsen we ons vooral toe op distributie op grote schaal van informatie, training, maar nu zouden we ondersteuning moeten bieden op kleinere schaal en meer op maat, vanuit de ervaring die we hadden opgedaan. Tijdens onze bezoeken merkten we dat de vrijwilligers die er in de eerste golf waren, nu iets minder aanwezig waren. Bovendien zagen we ook veel personeel van de woonzorgcentra zelf die ziek waren, niet enkel door COVID-19 maar ook door vermoeidheid. Het personeel dat we zagen was zeer moe en onderbezet. Toen hebben we beslist: we kunnen wel onze training blijven geven, maar als er geen personeel is bij wijze van spreken, heeft dat weinig zijn. Dus we dachten na hoe we binnen Artsen Zonder Grenzen beschikbaar medisch personeel konden vinden. We hebben intern een oproep gelanceerd: het medisch personeel dat zich kon vrijmaken, kon zich beschikbaar stellen om vrijwillig te gaan helpen. Zo creëerden we een beurtrol, waardoor we 3 of 4 woonzorgcentra konden ondersteunen, met shiften.
Welk werk heb je daar precies gedaan?
Tijdens de tweede golf was ik medisch coördinator van het project van Artsen Zonder Grenzen in de woonzorgcentra. Ik vond het daarnaast zeer belangrijk om ook zelf in te springen waar ik kon. Ik ben verpleegkundige en ben in twee woonzorgcentra een paar shiften gaan draaien om afwezigheden op te vangen. Als verpleegkundige werk je een ronde af: elke bewoner moet je op z’n minst één keer gezien hebben, om hun parameters op te volgen, want de meeste bewoners hadden toch positief getest. Maar ook opvolging van de medicatie die de bewoners moeten innemen, wondzorg,… De normale taken dus van een verpleegkundige namen we op ons, omdat er niemand anders was om dat te doen.
Hoe voelde je je na je werkdag?
Er was een hele golf van emoties om te verwerken. De briefing van de verpleegkundige die ik kreeg was vrij summier: ze legde kort uit wat er moest gebeuren en zei dat er binnen twee uur iemand zou komen, en dat ik zeker eerst bij de diabetespatiënten moest langsgaan voor insuline, dat was het dringendste. Dat deed ik dan ook. Daarna was het beetje zoeken, zoeken naar materiaal ook. Ik moest vooral dus afwegen wat ik zeker wou of moest doen en wat misschien kon wachten. Zeker ook omdat ik de bewoners niet kende en er best weinig informatie voorhanden was. Door die constante afweging kwamen achteraf wel vragen op bij mij. Heb ik dit juist gedaan? Heb ik de juiste prioriteiten genomen? Ik voelde me vooral schuldig tegenover de mensen die er werken. Ik ben een paar keren ingesprongen, en ik deed mijn best maar ik had wel het gevoel dat ik niet echt kon doen wat moest gebeuren. Had ik langer moeten blijven? Wat had ik nog kunnen of moeten doen? Ik denk dus dat het personeel dat in de woonzorgcentra werkt dat gevoel elke dag moet hebben – tijdens de uitbraak bedoel ik dan. Dat is niet gezond op lange termijn. Een schuldgevoel naar de patiënten vooral ook, zeker ook omdat je je rondes achteraf doorgeeft aan een collega, met uiteindelijk een redelijk lijvige waslijst: ga zeker nog eens langs bij die en die bewoner, want dit en dat heb ik niet kunnen doen. We moesten echt roeien met de riemen die we hadden.
Wat hebben jullie geconstateerd bij het personeel en de bewoners?
In de eerste golf was er vooral een tekort aan informatie. Niemand wist eigenlijk wat er gebeurde, terwijl iedereen door het verstrijken van de tijd werd ingehaald. Er was ook geen materiaal beschikbaar. In deze golf waren de tekorten in materiaal zo goed als onbestaand. Met de ervaring van de eerste golf, wist iedereen ook beter wat het virus was en hoe te reageren.
In de woonzorgcentra zijn nu vooral nog heel veel praktische problemen. In theorie is zo’n respons heel makkelijk: er moet een circuit zijn voor de patiënt, zorgpersoneel moet zich veilig kunnen omkleden, propere en vuile was moet gescheiden blijven, … Op papier is dat allemaal niet zo moeilijk. Natuurlijk, als je in een klein woonzorgcentra werkt of in een oud gebouw gaat dat allemaal zo vlot niet, de praktische mogelijkheden zijn er gewoon niet. Dan is het interessant om die praktische ervaring ter plaatse toe te passen. Want zo’n uitbraak gaat heel snel natuurlijk. Als op een dag één iemand symptomen vertoont, testen de volgende dag al heel wat patiënten positief, een paar dagen later begint het personeel uit te vallen, ofwel door ziekte ofwel door angst om ook besmet te worden. Op zo’n momenten is het dankbaar dat er team ter plaatse komt, ook om staf en directie gerust te stellen. Daarin proberen we dus advies te geven, op de werkvloer zelf. We blijven ook in contact, via bezoeken of een telefoontje, of soms laten we materiaal achter.
We zagen vooral heel veel zorgkundigen en verpleegkundigen die elke dag de energie opbrachten om toch terug te keren naar hun woonzorgcentra, in de wetenschap dat je misschien de hele dag alleen staat, die elke dag opnieuw met heel veel geduld de moeite staken om de vrijwilligers te briefen… Bewonderenswaardig, maar tegelijkertijd is dat onhoudbaar natuurlijk, je kan niet met vrijwilligers blijven werken. Da’s een goede oplossing op korte termijn, maar geen structurele oplossing. Dat begint natuurlijk ook door te wegen. Het vaste personeel loopt heel moe rond, zonder rek op de elastiek, dat kan niet blijven duren natuurlijk. We zijn ondertussen ook een jaar verder. Ik houd mijn hart vast over hoe het verder moet. Ik hoop dat we snel genoeg iedereen kunnen vaccineren, bewoners en zorgverleners, en die laatste loopt vertraging op. Iedereen moet nog een tweede keer worden gevaccineerd ook, dus er staat ons nog een periode te wachten. Ik maak mij zorgen voor de bewoners en het personeel. Wat voelen ze nu? Zijn ze angstig?
Als je begint met de rondes zie je meteen dat de bewoners het moe zijn. Ze moeten ook de hele tijd in hun kamer zitten en zien dus minder mensen dan gewoonlijk. Soms kwam ik een kamer binnen en begon een bewoner meteen te huilen. Sommigen proberen wel telefonisch contact te houden met hun familie, maar da’s niet altijd mogelijk natuurlijk. Anderen hebben zware zorg nodig of hebben de capaciteit niet meer om het contact te behouden. Die mensen zijn verdrietig, zijn het beu, hebben het moeilijk. Wie besmet is, is natuurlijk nog meer vermoeid, kan moeilijker eten, heeft ondersteuning nodig om uit bed te raken en die ondersteuning is niet altijd mogelijk.
Elke ondersteuning die je als verpleegkundige wil geven, neemt ook tijd in beslag. Het kan niet de bedoeling zijn dat je een kamer binnenkomt, snel een glas water geeft en al begint te rennen naar de volgende kamer… maar soms komt het wel daarop neer. Da’s heel jammer. Ik heb maar een paar shiften gedaan, de mensen die daar werken, moeten zich waarschijnlijk elke dag zo voelen. Dat moet heel moeilijk zijn.
Wat heeft het personeel volgens jou nu nodig?
Het personeel moet maximaal worden ondersteund, mentale ondersteuning bedoel ik dan. Zij moeten tijd en ruimte krijgen over de moeilijke periodes die zij hebben doorgemaakt. Maar wat zij vooral nodig hebben, zijn handen, veel handen. Een noodsysteem waarop ze kunnen terugvallen. Als er morgen weer meer bewoners met COVID-19 worden besmet, en het personeel valt weg, wie kunnen ze dan bellen om hen te ondersteunen? Vooral Oost-Vlaanderen werd tijdens de tweede golf hard getroffen, dan is de eerste vraag: wie gaat er vannacht voor deze mensen zorgen? Iedereen was gemobiliseerd – de ziekenhuizen, de zelfstandige thuisverpleegkundigen, de eerstelijnszorg, het leger, het Rode Kruis – iedereen was gemobiliseerd en niemand had nog medisch personeel beschikbaar. Dat zijn natuurlijk moeilijke situaties, daarover moet worden nagedacht om dit in de toekomst te vermijden.
Heel veel mensen zonder medische opleiding hadden zich ook kandidaat gesteld, vrijwilligers en mensen die op job waren naar een job. Dan moeten we een manier vinden om die mensen die niet medisch geschoold zijn, toch op korte tijd klaar te stomen om op een veilige en verantwoorde manier minimale ondersteuning te laten geven aan de woonzorgcentra die echt in de problemen zitten. Al wordt dat geen gemakkelijke oefening, het komt erop neer die mensen een frame te geven waarbinnen ze kunnen werken, zij moeten opleiding krijgen, alles moet snel gebeuren… Er moet een manier gevonden worden om die handen aan het ziekenbed te krijgen, ook al omdat de ziekenhuizen meer personeel nodig zullen hebben tijdens een eventuele derde golf. Er moet out of the box gedacht worden. De wil bij de mensen is er, nu moet er aan oplossingen gedacht worden, er moet wat mobieler gedacht worden, wat reactiever ook.
Komt er een eventuele structurele personele ondersteuning voor de woonzorgcentra in de toekomst?
We hebben daar natuurlijk al aan gedacht. Hoe zouden we dat kunnen doen? Kan dat binnen België, toch een land met een aantal wetmatigheden en een vrij strikte bureaucratische organisatie? Zouden we zelf niet-medisch personeel kunnen aanwerven om die dan in de woonzorgcentra in te zetten? We zouden dat graag doen natuurlijk, maar dan moeten er keuzes worden gemaakt. Zetten we meer in op België? Want we moeten natuurlijk ook blijven inzetten op andere contexten en responsen als Brazilië of Zuid-Afrika. Da’s een oefening die we constant moeten doen: hoe verdelen we onze krachten en onze mensen die overblijven?