VIER DAGEN VRIJWILLIGER IN EEN WOONZORGCENTRUM: “DE GOEDE WIL IS ER ZEKER EN VAST, MAAR ER ONTBREEKT ZOVEEL PERSONEEL”
Op het hoogtepunt van de tweede coronagolf trokken medewerkers van Artsen Zonder Grenzen naar enkele overbelaste woonzorgcentra in België, om op vrijwillige basis hulp te bieden. Catherine Van Overloop, medische onderdirecteur van Artsen Zonder Grenzen, was een van hen. Ze hielp vier dagen lang een woonzorgcentrum in het Brusselse, waar zowel personeel als bewoners zwaar gebukt gingen onder de pandemie. Catherine vertelt wat ze daar zag en meemaakte.
“Tijdens de eerste golf trainde Artsen Zonder Grenzen de medewerkers van woonzorgcentra hoe ze een pandemie het best konden aanpakken. Tijdens de tweede golf bleek zo’n training niet meer zo noodzakelijk. De medewerkers wisten wat er moest gebeuren. Alleen was er gewoonweg niet genoeg personeel! Nu nog altijd niet, trouwens. Wat konden we dan wel doen? Niet zomaar mensen gaan rekruteren, want de juiste profielen zijn niet voor handen. Maar Artsen Zonder Grenzen stelt natuurlijk behoorlijk wat artsen en verpleegkundigen te werk. Dus waarom zouden we ons niet vrijwillig kandidaat stellen om, al is het maar een paar dagen, enkele woonzorgcentra te gaan helpen? En zo belandde ik, en nog enkele andere medewerkers – zelfs onze algemeen directrice – als vrijwilliger in Belgische woonzorgcentra.”
Wat deed jij precies in de woonzorgcentra?
Vier dagen lang draaide ik mee op twee afdelingen, van zaterdag tot en met dinsdag. Als vrijwilliger moest je minstens 3 dagen meedraaien, besloten we. Anders krijgen de woonzorgcentra constant met nieuw personeel te maken. En natuurlijk moet je je ook even aanpassen voor je echt productief kan meehelpen. De eerste twee dagen stond ik op afdeling waar iedereen buiten 1 iemand covid-positief was. Daar waren echt veel zieke mensen. De volgende twee dagen hielp ik op een afdeling waar het ergste al gepasseerd was, met een mix van covid-patiënten en andere bewoners. 3 van de 4 dagen was ik hulpverpleegkundige, en hielp ik mensen wassen, aankleden, eten en drinken geven. Je moet wel weten dat dat taken zijn waar je ook medisch gevormd moet zijn, want bijvoorbeeld mensen met slikproblemen te eten of te drinken geven is niet zonder gevaar. De vierde dag was ik het “hulpje” van de verpleegkundige, omdat zij veel te veel werk had voor 1 persoon, zij kon haar shift anders niet meer bolwerken.
Hoe trof de tweede golf het personeel?
Je zag dat het personeel toen al onderbemand was, dat er een moeheid was. Collega’s waren langdurig afwezig, door ziekte, door vermoeidheid enzovoort. In het beste geval werden zij vervangen door interimkrachten. Dat heeft natuurlijk een impact op de rest van het personeel en de sfeer. Je kon niet echt spreken van een positieve teamsfeer, omdat veel mensen maar af en toe aanwezig waren, en anderen zwaar vermoeid.
Corona stuurde ook de manier van werken in de war. In het woonzorgcentra waar ik hielp, is een medewerker normaal toegewezen aan een verdiep. Maar dat kon niet meer tijdens de tweede golf. Dat leidde tot frustraties, omdat ze bijvoorbeeld ’s morgens niet wisten op welk verdiep ze moesten zijn enzovoort. Ze kenden ook niet altijd de residenten van hun verdiep. Ze konden geen band smeden met hun bewoners.
Wat het meest opviel, was dat elke dag een spurt was om al het werk gedaan te krijgen. En dan raken mensen natuurlijk uitgeblust. Maar ondanks de vermoeidheid, en de moeilijke periode, zag je toch nog duidelijk bij veel medewerkers hun hart voor hun beroep, en dat ze alles deden om hun residenten zo goed mogelijk te verzorgen. Ze lieten zelfs hun lunch staan.
En de bewoners?
Ja, de bewoners … dat was heel moeilijk om te zien. Omdat er zoveel Covid rondging, mochten ze hun kamers niet meer verlaten en waren er zware beperkingen op bezoek. De eerste dag dat ik werkte, die zaterdag, was er een ruzie. Twee bewoners waren erg ontevreden. De druppel was frustratie over het eten, maar daar zat natuurlijk veel meer achter. Toen ik iets later bij die dame op de kamer kwam, kreeg ik natuurlijk eerst de volle lading. Maar na 10 minuten kalmeerde de alweer, en zei ze me: ‘dank u, want u bent de eerste persoon met wie ik deze week langer dan 2 minuten gepraat heb.’ Dat was heel aangrijpend. Maar het is wel de realiteit. Bijna geen bezoek, bijna geen sociale interactie. De bewoners zien wel personeel, maar iedereen is zo gejaagd. Een van de zorgkundige zei me: “Een belangrijk deel van onze taak is met de mensen praten, water brengen, een klapke doen, en dat kunnen wij niet meer.”
Waar is volgens jou het meeste nood aan op dit moment?
Een woonzorgcentrum is niet voorzien op zo’n drastische stijging van het aantal zieken. Normaal gezien is er 1 verpleegkundige per shift om de gewone medische zorgen te verstrekken, maar niet om zoveel meer zieken te helpen. Er zijn veel voordelen aan mensen langer in het woonzorgcentrum te houden en ze daar te verzorgen als ze ziek zijn. Idealiter stuur je dus zo weinig mogelijk mensen naar het ziekenhuis, maar dan moeten de woonzorgcentra wel hulp krijgen om deze zieken gepast te verzorgen. Meer verpleegkundigen en een vaste arts ter plaatse, zodat er korter op de bal gespeeld kan worden, in plaats van externe huisartsen te moeten bellen, of meteen een ambulance te bellen. Dat systeem werkt misschien wel buiten covid, maar niet in volle pandemie. Verder kunnen we misschien vrijwilligers al op voorhand opleiden, voor het geval dat. Er zijn toch blijkbaar veel mensen in België die willen helpen. Het valt te organiseren om hen wat infectie- en preventiecontroleregels bij te brengen, zodat ze aangepaste zorg kunnen verlenen waar nodig. We zouden moeten klaar zijn, moest er opnieuw zo’n tekort voorkomen.
En hoe voelde jij je na zo’n werkdag?
Een shift duurde voor mij 8 uur. Dat was dus niet meteen een probleem. Maar het was wel heel fysiek werk, en daar was ik duidelijk niet meer aan gewend. Maar dus heel intensief om zo lang op je benen te staan, mensen op te heffen, te wassen, aan te kleden … De eerste dag vond ik ook emotioneel erg zwaar. Je ziet het op TV, maar het is toch iets helemaal anders om het in levenden lijve mee te maken, en om geconfronteerd te worden met alle problemen. Het was mentaal dus heel zwaar om alles te verwerken, en een plaats te geven. Ik begon te twijfelen of de theorie met de praktijk overeenkwam: worden die mensen wel op tijd doorverwezen naar ziekenhuizen, lukt het wel om dat alles te doen met de huidige bezetting … maar de volgende dag sprak ik met de hoofdverpleegkundige, een man met een groot hart op de juiste plaats. Hij heeft me gerustgesteld dat ondanks de beperkingen, ze toch al het nodige deden.
Wat is je bijgebleven?
Al na twee dagen smeed je banden met de bewoners. En in de kleedkamers hoorde je medewerkers overleggen over “meneer X” en “mevrouw Y”. Dan hoor je toch dat iedereen hard bezig is met de bewoners. Ik beleefde dat zelf ook. Zo was er een dame die ik wel vaker bijstond, die mij plots vertelde dat ze naar het ziekenhuis moest. Ze zei me dat ze wat bang was om te gaan, maar “ik wil toch niet sterven.” “Dan moet je naar het ziekenhuis”, antwoordde ik haar. “want in de paar uur dat ik jou niet gezien heb, hebben ze hier toch meteen door dat jij naar het ziekenhuis moet. ”. En dat vond ik bijzonder hoopgevend, een hele geruststelling, dat het systeem zwaar te leiden had onder de crisis, maar ondanks alles nog steeds werkte. Toch is het niet gemakkelijk voor die woonzorgcentra om met personeelsgebrek, materiaalgebrek, kennis van de mensen zelf en alle beperkingen toch een goed antwoord op de epidemie te bieden. En toch blijft het personeel hartstochtelijk vechten voor hun bewoners.”